Wij zijn van diamant begint overzichtelijk als een thriller. De 21-jarige filosofiestudent William Meinders (een Vlaardinger, net als Alex Boogers) is zonder zijn familie daarover in te lichten naar Seattle vertrokken. Zijn twee jaar oudere broer Markus reist hem achterna omdat het thuisfront zich ongerust maakt. Dan overlijdt Markus plotseling bij de Snoqualmie Falls, het natuurwonder ten oosten van Seattle dat bekendheid kreeg dankzij David Lynchs baanbrekende tv-serie Twin Peaks. Hoe is Markus aan zijn eind gekomen? En wat is er precies voorgevallen tussen de broers in de dagen die ze samen waren?
In het eerste deel (de roman telt er drie) krijgen we geen antwoord op deze vragen. Wel volgen we in een traag tempo William wanneer hij door de politie naar de plek wordt geleid waar zijn dode broer is gevonden en wanneer hij naar het mortuarium wordt gebracht waar hij Markus' lichaam moet identificeren. En ook naar zijn hotel, waar hij een oogje heeft op een receptioniste die 'Fire walk with me' op haar gezicht heeft laten tatoeëren.
Snoqualmie Falls, 'Fire walk with me': het zijn niet de enige verwijzingen naar Twin Peaks, maar echt unheimlich wordt de sfeer niet. Dat komt vooral doordat de vragen over de dood van Markus overschaduwd worden door Williams getob met het leven. Hij voelt zich niet thuis in het problematische arbeidersgezin waarin hij is opgegroeid, hij steekt schrilletjes af bij zijn grote, sterke broer en ook op de universiteit voelt hij zich een buitenstaander. Wel is er een leerzame en ook warme e-mailcorrespondentie op gang gekomen met zijn docent Gertrude Gottstein en heeft William in het werk van schrijvers en filosofen als Melville, Defoe, Schopenhauer, Nietzsche en Lao Zi zoiets als een existentieel klankbord gevonden.
Een dergelijke rol, maar dan op een concreter niveau, lijkt ook weggelegd te zijn voor Het boek van Jacob Lovitz, waarin een oude Joodse vriend van de familie zijn levensgeschiedenis heeft opgetekend. Markus heeft het boek uit Nederland meegenomen voor William, die het nog niet kende. Jacob Lovitz' tekst vormt het tweede en veruit langste deel van Wij zijn van diamant. Het is zó lang en zó veelomvattend dat je William, Markus en Seattle al snel vergeet en het idee hebt in een heel andere roman te zijn beland. Een roman die vooral het verhaal vertelt van Jacobs oorlogsjaren in Vlaardingen, Amsterdam en het Westland, die adequaat maar niet bijzonder verrassend tot leven worden gebracht.
En dan, nadat de oorlog is afgelopen, verandert het verhaal van Jacob Lovitz ineens van ritme en focus. De personages, gebeurtenissen en onthullingen tuimelen over elkaar heen en bemoeilijken zo het zicht op hoe het precies zit met de familiebanden en de voorvallen die in letterlijke en figuurlijke zin bepalend zijn geweest voor het bestaan van Markus en William. Want daar blijkt het in dit deel om te gaan. We zijn dus wel weer terug bij de twee broers - eindelijk! - maar vraag niet hoe.
Bijna buiten adem stap je vervolgens het laatste en opvallend korte deel van Wij zijn van diamant binnen, waarin de draad van het Seattle-verhaal weer wordt opgepakt. Bijna terloops wordt verteld hoe Markus daar aan zijn einde kwam en dat verbaast nogal, gezien de opmerkelijke toedracht van diens overlijden. Je zou bijna denken dat de auteur haast had.
In het laatste deel wordt de betekenis van Het boek van Jacob Lovitz voor William en Markus uitgelegd (het omvat 'onze geschiedenis, de leugens, de schaamte'), maar dat is niet wat de lezer is bijgebleven van het tweede deel. De lezer herinnert zich dat vooral als het verhaal van een Joodse jongen over zijn oorlogsjaren.
En hoe zit het met Williams getob met het bestaan? Door de dood van zijn broer lijkt hij een grote stap voorwaarts te hebben gezet. 'Twee gewonde broers gingen weg, één kwam herboren terug.' Het staat er, maar je voelt het niet. Dat geldt, meer in het algemeen, voor de hele roman, die na een trefzekere start verstrikt raakt in zijn compositorische ambities.
★★☆☆☆
Hollands Diep; 414 pagina's; € 24,99.
Verberg tekst