'Dit bulderend geraas heeft maling aan een koning!', laat Shakespeare zijn bootsman zeggen in het begin van De storm. Zoals vaker bij Shakespeare kondigt een storm aan dat er verandering op til is. Dat de bestaande rollen gaan veranderen.
De Britse schrijver Joanna Quinn heeft het citaat gekozen als motto voor haar debuut Het walvistheater (The Whalebone Theatre). Het blijkt op meerdere niveaus een treffende keuze. Om te beginnen komen we in deze roman heel wat opvoeringen van Shakespeares befaamde romance tegen. Bovendien is De storm - met zijn telkens van gedaante veranderende luchtgeest Ariel - in veel opzichten een toneelstuk over het theater. Het walvistheater, op zijn beurt, is een roman over toneel, over rollen spelen en over verandering.
Het boek begint vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog. Hoofdpersoon Christabel woont met vader Jasper en een ruim gezelschap aan bedienden in het deftige landhuis Chilcombe, nabij de kust van Dorset. Moeder is bij Christabels geboorte overleden. Jasper hertrouwt met de mooie maar afstandelijke Rosalind (we blijven in shakespeariaanse sferen), een 'gracieuze Londense debutante' die haar huwelijkskansen heeft zien verdampen door de slachting die de oorlog onder de 'geschikte' jongemannen heeft aangericht.
Quinn schetst een overtuigend beeld van het Engeland van de jaren 1920: een vleugje Jazz Age, een flinke vleug teloorgang van de adel en de klasse net daaronder. De lezer heeft associaties met Brideshead, De Cazalets en een snufje Downton Abbey.
Als Jasper bij een val van zijn paard overlijdt, trouwt Rosalind met zijn flierefluitende broer Willoughby, even charmant als Jasper onaantrekkelijk was. Uit de huwelijken die Rosalind met beide broers heeft, komen twee kinderen voort: Florence en haar halfbroer Digby.
Wanneer Christabel, Flossie en Digby aan het strand een dode walvis aantreffen, besluiten ze de botten van het dier te gebruiken om een openluchttheater mee af te bakenen: het walvistheater. Want onder invloed van de eigenzinnige Christabel richten ze een heus toneelgezelschap op. Onder haar bezielende leiding worden klassiekers opgevoerd: theaterbewerkingen van Homerus en vooral veel Shakespeare.
Vanaf de eerste bladzijde vallen Quinns treffende, beeldende formuleringen op. De laatste dag van december is 'de droesem van het jaar', dikke Jasper stapt uit zijn rijtuig 'als een tuinboon die uit de dop springt', de stem van een boze nanny 'snelt haar als een meute blaffende honden vooruit', dienstmeisjes met witte kapjes zijn 'even druk en afstandelijk als zeemeeuwen', de geestdodende zuidkust van Engeland biedt 'de slapste handdruk van de zee', het decolleté van een vrouw van in de veertig 'begint op crêpepapier te lijken'.
Ook vormtechnisch is Het walvistheater uitgesproken interessant. Zoals David Mitchell Utopia Avenue structureerde alsof het om drie elpees met songs ging, bouwt Quinn haar boek op als een toneelstuk met vijf bedrijven en een toegift. Ze speelt met de typografie en maakt naast een alwetende verteller gebruik van vormen als dagboeken, brieven, kaarten en catalogusteksten. En - origineel en uiterst grappig - lijstjes van 'wat er onder de diverse bedden te vinden is', van 'weetjes die de kinderen hebben geleerd als ze uit bed kruipen en zich in de vestiaire verstoppen', alsook van 'dingen die de kinderen hadden kunnen weten als ze niet in de vestiaire in slaap waren gevallen'.
Uitgesproken knap is de wijze waarop Quinn haar boek in een tijdelijke tempoversnelling van de late jaren twintig naar de vooravond van de Tweede Wereldoorlog laveert. Ze doet dit aan de hand van een reeks fragmenten uit recensies van de toneeluitvoeringen die Christabel, Florence, Digby en hun gezelschap jaarlijks ten beste geven en die heel compact de ontwikkelingen over een periode van ruim tien jaar schetsen. Zo veel vormtechnisch vernuft in een debuutroman mag opmerkelijk worden genoemd.
Wanneer we bij de Tweede Wereldoorlog zijn aanbeland, verandert de toon. De relatieve onschuld van de jeugdjaren is voorbij. Het landhuis in Dorset is in verval aan het raken, er is steeds minder personeel, de Duitse invasie dreigt. Alle drie de kinderen, inmiddels jongvolwassenen, krijgen een rol in de oorlog. Christabel en Digby raken betrokken bij undercoveroperaties in bezet Frankrijk en grijpen daarbij op zowel symbolische als praktische wijze terug op de theaterervaring uit hun jeugd. 'Mijn nieuwe uniform is het beste kostuum dat ik ooit heb gedragen', schrijft Digby veelzeggend aan Christabel.
'Zijn wie je niet bent' is een rode draad in Het walvistheater. In de loop van het boek verandert het idee 'een andere identiteit aannemen' van karakter. Van speels, via avontuurlijk naar sinister. Want net als in een toneelstuk blijkt in het echte leven niet alles te wezen wat het voorgeeft te zijn. Wie zei ook alweer dat de wereld een schouwtoneel is?
****
Uit het Engels vertaald door Ineke van Bronswijk en Valérie Janssen.
Boekerij; 544 pagina's; € 24,99.
Verberg tekst