In zijn korte, rusteloze en gewelddadig afgebroken leven (1922-1975) was Pasolini een artistieke duizendpoot: dichter, romancier, essayist, toneelschrijver, pamflettist, filoloog, cineast, scenarist (en acteur in verscheidene van zijn eigen en andermans films), tekenaar, schilder... Maar hij beschouwde zichzelf, zo blijkt uit meer dan één interview, in de eerste plaats als een dichter. Zijn collega Giovanni Raboni mag dan wel over zijn poëzie beweerd hebben dat die overal in zijn werk te vinden is behalve in zijn gedichten, hij staat met die mening zo goed als alleen.
Pasolini debuteerde in 1942 met de dichtbundel Poesie a Casarsa, geschreven in het Friulisch, een met het Reto-Romaans verwante taal. Dat was op zich al een statement in een periode waarin het fascisme alle minderheidstalen in Italië probeerde te verstikken. Casarsa: het geboortedorp van zijn moeder, waar zij met haar twee zonen naar teruggekeerd was om de oorlogsbombardementen op Bologna te ontvluchten. Pier…
Lees verder
In zijn korte, rusteloze en gewelddadig afgebroken leven (1922-1975) was Pasolini een artistieke duizendpoot: dichter, romancier, essayist, toneelschrijver, pamflettist, filoloog, cineast, scenarist (en acteur in verscheidene van zijn eigen en andermans films), tekenaar, schilder... Maar hij beschouwde zichzelf, zo blijkt uit meer dan één interview, in de eerste plaats als een dichter. Zijn collega Giovanni Raboni mag dan wel over zijn poëzie beweerd hebben dat die overal in zijn werk te vinden is behalve in zijn gedichten, hij staat met die mening zo goed als alleen.
Pasolini debuteerde in 1942 met de dichtbundel Poesie a Casarsa, geschreven in het Friulisch, een met het Reto-Romaans verwante taal. Dat was op zich al een statement in een periode waarin het fascisme alle minderheidstalen in Italië probeerde te verstikken. Casarsa: het geboortedorp van zijn moeder, waar zij met haar twee zonen naar teruggekeerd was om de oorlogsbombardementen op Bologna te ontvluchten. Pier Paolo, opgegroeid en intellectueel gevormd in de diverse steden waarnaar zijn vader, legerofficier, werd overgeplaatst, wordt er would-be onderwijzer in een dorpsschooltje en communistisch militant. Hij ontdekt er — idealiserend — het boerenleven en wordt zich tegelijk bewust van zijn homo-erotische geaardheid. Zijn jongere broer Guido voegt zich bij het antifascistische verzet, maar sneuvelt in het grensgebied tussen Italië en het huidige Slovenië in een confrontatie met een rivaliserende Titoïstische verzetsgroep. In 1949 volgt een tweede drama: wegens ‘daden van onkuisheid’ — de titel van zijn postuum gepubliceerde autobiografische roman uit die periode — wordt hij uit de communistische partij gestoten en afgezet als onderwijzer. Om de schande te ontlopen verhuist hij met zijn moeder (zijn vader, alcoholist, is de grote afwezige in zijn leven) naar een proletarische wijk van Rome.
Deze biografische elementen zijn essentieel voor het begrijpen van het lange, nu eens lyrische en dan weer betogende gedicht De as van Gramsci uit 1954, misschien wel het belangrijkste uit Pasolini’s omvangrijke poëtische oeuvre. De setting is het Cimitero degli acattolici, het kerkhof van de niet-katholieken naast de piramide van Cestius in de Romeinse volkswijk Testaccio, bij het graf van Antonio Gramsci (1891-1937), de in gevangenschap gestorven medeoprichter en (bij de stalinisten in een reuk van ketterij staande) ideoloog van de Italiaanse Communistische Partij. Het is een gedicht waarin hij, afwisselend in een fictieve dialoog met Gramsci en een monologue intérieur, terugblikt op de jaren die achter hem liggen en tegelijk een — sombere — vooruitblik werpt op wat in zijn ogen de westerse maatschappij te wachten staat. Met in de slotverzen een ronduit verrassende anticipatie op wat Francis Fukayama in 1992 zal menen te ontdekken: ‘Maar ik, bewust en met het hart / van wie alleen in de geschiedenis kan leven, / word ik nog ooit door pure passie gedreven / nu ik weet dat onze geschiedenis voorbij is?’
Het is een gedicht waarin Pasolini zijn innerlijke contradicties uitschreeuwt: aan de ene kant zijn geloof in een maakbare wereld, dat hem in zijn jeugd eerst naar een bijna extatisch katholicisme en daarna naar een communistisch engagement heeft gedreven, en aan de andere kant zijn sterk erotisch geladen ‘wanhopige vitaliteit’, die hem — in het besef fundamenteel een bourgeois te zijn — niet naar ‘het volk’ toe drijft, maar naar het jonge vlees van dat volk, of het nu boerenknapen uit Friuli zijn of subproletarische nozems uit de Romeinse buitenwijken: ‘en overkomt het mij / te houden van de wereld, dan is het alleen / uit gewelddadige, naïeve sensuele liefde’. Tegen Gramsci’s schim moet hij dan ook bekennen: ‘Het schandaal mijzelf tegen te spreken, met jou / te zijn en tegen jou, met jou in het hart, / in het licht, tegen jou in de donkere ingewanden’.
Die schrijnende contradictie, die het hele oeuvre van Pasolini kenmerkt (welke filmliefhebber kan Het evangelie volgens Mattheus verbinden met Salò, of De 120 dagen van Sodoma?) zit ook in de vorm van De as van Gramsci. Daarvoor grijpt Pasolini terug naar de elflettergrepige terzine van Dante’s Divina Commedia, die hij echter op allerlei manieren manipuleert: door af te wijken van het geijkte metrum, door halfrijmen of assonanties, door verzen af te breken. Daarbij hanteert hij een linguïstisch amalgaam waarbij verheven woorden en syntagma’s worden afgewisseld met alledaagse, banale woorden. Zo zet hij zich, als eeuwige rebel, tegelijk af tegen de twee in die tijd in de Italiaanse poëzie heersende stromingen: het ‘hermetisme’ en de ‘neo-avant-garde’.
Luc Devoldere heeft dit poëem vertaald zoals we dat vroeger van klassieke gedichten gewend waren: zonder de formele eigenaardigheden van het origineel te willen overbrengen (wat in dit geval een bijna onmogelijke opgave is, gegeven het verschil tussen de Italiaanse en de Nederlandse traditie), met de bron- en de doeltekst naast elkaar en daartussenin een reeks verklarende noten. Dit stelt de lezer in elk geval in staat om zich een zo compleet mogelijk idee te vormen van wat in mijn ogen, Raboni ten spijt, een van de monumenten van de Italiaanse poëzie uit de tweede helft van de twintigste eeuw is. Devoldere noemt het in zijn inleiding een ‘onvolmaakt’ gedicht. Zelf zou ik eerder het veelbetekenende woord uit de beginregel gebruiken: ‘impura’, ‘onzuiver’. Geen poésie pure, geen ‘zuivere’ taal, geen ‘zuivere’ verzen, en vooral ook: een tussen alle verzen door voelbare erotische spanning die zowel door katholieken als door communisten als ‘onzuiver’ werd beschouwd.
De vertaling wordt beknopt en helder ingeleid en gevolgd door een lyrische meditatie bij het graf van Pasolini in Casarsa. Voor wie de heel bijzondere begraafplaats van de niet-katholieken in Rome (met o.m. het graf van Shelley, waaraan in het gedicht wordt gerefereerd) nooit bezocht heeft, vormen de mooie foto’s van Malou Swinnen een welkome aanvulling. [Frans Denissen]
Verberg tekst