Leren luisteren is leren lezen
In Booktalk (1985) formuleert jeugdauteur Aidan Chambers de rol die literatuur in zijn leven speelt als volgt: "On my own I am just not enough ? in experience or knowledge or imaginative capacity or language". Daarom richten we ons tot boeken "to become a thousand different people and yet remain ourselves" (C.S. Lewis geciteerd door Chambers). Ook kinderen die nog niet kunnen lezen, moeten zich kunnen verliezen in verhalen. En voorgelezen worden geeft hen die kans om te verdwalen in de wereld van een boek. Op een heel praktisch niveau geeft luisteren naar verhalen hen ook de middelen om zelf vlotte lezers te worden, zodat ze later zonder moeite op hun eentje in een tekst kunnen opgaan. Maar voorgelezen worden doet nog veel meer dan dat. Het helpt ons al op jonge leeftijd de werkelijkheid te ordenen, vanop veilige afstand nieuwe werelden te ontdekken en om te gaan met onze gevoelens. In dit artikel worden twee boeken besproken die zich uitstekend lenen tot al deze functies van voorlezen: 1001 spookjes, een voorleesboek over kleine en grote angsten, en Grote helden, een verzamelbundel van een tiental voorleesverhalen van Rindert Kromhout.
Leren interpreteren
Prue Goodwin en Angela Redfern vatten in Reading aloud to children (2000) beknopt samen hoe kinderen door te luisteren naar verhalen goede lezers worden. Door te worden voorgelezen, bouwen kinderen kennis op over zowel lezen als schrijven. Ze leren patronen onderscheiden in teksten, komen in contact met verschillende tekstgenres en de manier waarop teksten opgebouwd zijn. Ze leren verder te zien dan de letterlijke betekenis van woorden, er wordt getoond hoe ze kunnen reageren op boeken en ze ontwikkelen voorkeuren. In De leesomgeving (1995) zegt Chambers dat kinderen door het luisteren naar verhalen bovendien vertrouwd raken met interpretaties. Om die reden is het volgens hem nuttig en aangenaam om een tekst meer dan eens voor te lezen. En ook prentenboeken zijn van onschatbare waarde omdat iedere prent in wezen een interpretatie van de tekst is.
1001 spookjes combineert herhaling met illustraties; paginagrote prenten illustreren verhaaltjes die een stramien volgen dat toehoorders vrij snel zelf zullen kunnen voorspellen. In de 31 verhalen van 10 verschillende auteurs staat angst centraal: van angst voor banale dingen zoals spinnen, over angst voor mutanten en haardieven van personages met wat meer verbeelding, tot existentiële angsten zoals angst voor de dood en verlatingsangst. Stuk voor stuk kennen de verhalen een gelukkig einde waarbij een kind zijn/haar angst overwint of het beangstigende gevoel in ieder geval weet te plaatsen. Om kinderen op het spoor te laten komen van patronen in de verhalen, hoeven de individuele tekstjes dus niet eens telkens opnieuw voorgelezen te worden. Wat niet wegneemt dat kinderen daar misschien wel om zullen vragen, want kinderen houden ervan "om steeds weer dat ene verhaal te horen, omdat de herhaling hen helpt om de eigen angst te overwinnen", zo beweert kinder- en jeugdpsycholoog Ivo Opstaele in de inleiding van dit voorleesboek. Door de terugkerende gelukkige eindes kunnen kinderen zich al snel inleven in het wel en wee van de angsthazen zonder zelf angst te moeten hebben voor een slechte afloop.
Ook de overwegend vrolijke tekeningen van Martijn van der Linden bieden kinderen de kans om op een veilige manier te leren omgaan met gevoelens van angst. Voor kinderen die de illustraties aandachtig bekijken en 'interpreteren', ontstaat zelfs een zekere dramatische ironie die niet alleen de angst wegneemt, maar vaak ook een humoristische toets geeft aan de verhaaltjes. Dat de moordenaar in het gelijknamige verhaal van Kolet Janssen bv. geen echte moordenaar is, blijkt al uit de afbeelding van de akelige man een bladzijde eerder; de bijl waarmee hij woest staat te zwaaien, draagt namelijk nog steeds het 1euro-etiket van de carnavalwinkel. En wie zou er nu nog bang kunnen zijn van de haast schattig uitziende monsters bij Gerda De Preters verhaal, of de lachende tandartsboor naast Kolet Janssens tekst?
Voorkeuren ontwikkelen
Door in contact te komen met allerlei soorten teksten, leren kinderen niet alleen hoe te lezen, ze leren ook wat te lezen. Chambers beweert terecht: "Luisterend naar teksten die je nog niet kunt lezen, ontdek je wat je zou willen kunnen lezen." Grote helden speelt heel slim in op deze functie van voorlezen. Het voorleesboek biedt een staalkaart van Kromhouts verhalen over durvers die op een fantasierijke manier hun willetje weten door te drijven. Naast een hele resem typische kleuters ? de assertieve Merel, de minimonsters van Meester Max, Kleine Ezel en zijn vriendjes en roverhoofdman Olaf ? passeert ook het olijke, wat naïeve duo Bil en Wil de revue. Alle verhaaltjes werden al eerder uitgegeven en dus kunnen kinderen die aangesproken worden door één of meerdere helden gemakkelijk vragen naar meer verhalen met die bepaalde personages in de hoofdrol of er later, wanneer ze kunnen lezen, zelf naar grijpen. 1001 spookjes laat kinderen aan de andere kant kennismaken met verschillende auteurs, wat dan weer de weg opent naar hun verschillende oeuvres.
Ook wanneer kinderen al kunnen lezen, blijft voorlezen belangrijk. Zoals Jan van Coillie vermeldt in Voorlezen kan iedereen! (2005) "[lopen] beginnende lezers [...] het risico het plezier in lezen te verliezen omdat de verhalen die ze leestechnisch aankunnen, zoveel minder te bieden hebben dan de verhalen die ze beluisterden." Volgens Chambers kunnen kinderen bovendien "alle teksten, hoe moeilijk ook, lezen als er maar een volwassene in de buurt is die het overneemt als het te moeilijk wordt". Kromhouts verhalen lenen zich uitstekend tot zo'n lees/voorleestandem. De filosofisch getinte verhalen over Bil en Wil die voorlezers en toehoorders samen aan het denken kunnen zetten, vinden we bovendien ook terug in een reeks feelgoodboekjes voor eerste lezers.
Humor
Om kinderen te kunnen helpen bij hun taal- en literaire ontwikkeling moeten verhalen in de eerste plaats weten te boeien. En op welke manier kan je kinderen beter betrekken bij een boek dan aan de hand van humor? Volgens Van Coillie zijn vooral opeenstapeling en superioriteit als humoristische principes erg geliefd bij jonge kinderen.
In 'Bil en Wil. Wat een wagen!' uit Grote helden brengt een wegrollend wiel stapelgewijs steeds meer nieuwsgierigen op de been. Bil en Wil willen het wiel terugbezorgen aan de rechtmatige eigenaar en zetten de achtervolging in. Maar ook Jil, Mil, Gril, Gil en de andere dorpsgenoten hebben een reden om achter het wiel aan te gaan. Hilariteit alom dus, maar ook een strak gespannen spanningsboog, want van wie is in godsnaam dat wiel?
In 1001 spookjes kan superioriteit als humoristisch principe dan weer niet ontbreken, want ook volwassenen zijn wel eens bang, soms zelfs banger dan kinderen. De titel van het eerste verhaal van het boek, 'Arme dokter!' van Inge Bergh, spreekt al voor zich. Wanneer Julie van de dokter een tetanusprik moet krijgen, komt de assistente met twee spuiten, een tetanusspuit voor haar en een griepprik voor de dokter: "Beeldt Julie het zich nu in of wordt de dokter plots bleek om zijn neus?". En ook de dikke mijnheer die zich in 'Het zwembadrooster' van Hilde Vandermeeren stevig vasthoudt aan de boord van het zwembad, lijkt net als Silke bang om opgeslokt te worden door het zwembadrooster.
Uiteraard doen ook verhalen over poep of scheten het altijd goed bij jonge kinderen. In Kromhouts 'Poep op de muren' vindt Merel het geweldig wanneer haar vader tegen de oerburgerlijke moeder van Anna-Louise beweert dat ze thuis met poep op de muren tekenen. En in 'Een heel harde scheet' van Inge Bergh is papa al even bang van de donder als Thor, maar zijn geheimpje bezorgt het jongetje al snel een lachkriebel: "'De donder, dat is net een heel harde scheet', fluistert papa. 'Je weet wel, zo'n krakende scheet zoals enkel opa die kan laten. Maar dan zonder de stank.'"
Humor op kinderniveau dus, maar ook de voorlezers krijgen af en toe een grappige knipoog over de hoofden van de kinderen heen. Voor veel ouders en leraars zijn de milde frustraties van de leraar in 'Meester Max in de dierentuin' ongetwijfeld erg herkenbaar. Na een dagje zoo hebben de minimonsters uit zijn klas vooral veel gesnoept, gespeeld en geplast; dieren hebben ze bijna niet gezien.
Herkenbaarheid
Naast humor is ook herkenbaarheid voor kinderen een absolute vereiste om op te kunnen gaan in een verhaal. Kromhout slaagt er in zijn verhalen als geen ander in zich in te leven in de leef- en denkwereld van kinderen, zonder belerend te worden. Zo kiest de schrijver in 'Kleine Ezel is van mij!', een verhaal over delen, op geen enkele manier partij, niet voor de egoïstische Ibis en niet voor Kleine Ezel die haar wel bij zijn spel wil betrekken. Op het einde van het verhaal legt Kleine Ibis zelfs beslag op Kleine Ezel: "Van mij!", zegt ze. Een lesje heeft ze duidelijk niet geleerd, of wel? Aan de luisteraars om dat uit te maken.
In 'De boekenhoek van meester Max' slaagt Kromhout er dan weer in een heel complexe discussie te voeren op het niveau van zijn jonge doelpubliek. Uit de weerstand van meester Max en zijn minimonsters tegen de mevrouw van de bibliotheek die orde op zaken komt stellen in hun boekenhoek, spreekt een niet mis te verstane houding ten opzichte van de canon. Kromhout steekt de draak met Bep en Sylvia Weves illustratie van de vrouw doet er nog een schepje bovenop.
Door de verscheidenheid aan auteurs en onderwerpen is er ook in 1001 spookjes voor elk kind wat wils. Kinderen met een grote fantasie zullen zich kunnen vinden in verhalen als 'De hemel op je kop' van Gerda De Preter en 'Reuzenworm' van Dirk Nielandt, waarin de angsten voor sommige lezers/toehoorders misschien wel wat vergezocht zullen zijn. Maar ook heel doordeweekse angst komt aan bod; Ridder Roos uit het gelijknamige verhaal van Bette Westera is bang van honden en in 'Het wondje' van Heidi Walleghem heeft Mies een bloedhekel aan pijn. 'Het spook in de oude schuur' en 'Koning Duister' van Kurt De Prins vallen een beetje uit de toon in het geheel omdat de angsten in deze twee verhalen werkelijkheid worden. Thao krijgt een echt spook als vriend en dat "is lang zo gek nog niet". En Finn ontmoet de helemaal niet zo enge Koning Duister die op zijn zwarte paard voor de ondergaande zon uit rijdt. Door de onmogelijkheid van deze ontmoetingen, zijn deze verhalen misschien net iets minder herkenbaar dan de rest van de verzameling.
Grote helden en 1001 spookjes zijn alles wat je van degelijke voorleesboeken kunt verwachten. Terwijl ze kinderen laten kennismaken met verschillende soorten personages en verschillende auteurs, geven ze hen de kans hun eigen voorkeuren te ontwikkelen. Door humor, herkenbare situaties en kleurrijke prenten, die in beide boeken een mooie aanvulling vormen op de tekst, zou het voorlezen van deze verhalen een plezier moeten zijn voor zowel toehoorders als voorlezers.
Secundaire literatuur
Aidan Chambers: Booktalk: occasional writing on literature and children (Bodley Head, 1985)
Aidan Chambers: De leesomgeving: hoe volwassenen kinderen kunnen helpen van boeken te genieten (Querido, 1995)
Jan van Coillie: 'Ik wens mezelf een sprookje groot: over hoe voorlezen functioneert'. In: Tania Van Acker e.a.: Voorlezen kan iedereen! (Davidsfonds/Infodok, 2005)
Prue Goodwin & Angela Redfern: Reading aloud to children (University of Reading, 2000) [Lien Fret]
Verberg tekst