Rijmen en verzen
"Maar deze bofferd is grijs en der dagen zat,
soms beeft zijn schrijfhand op het tafelblad.
Zit er nog een boek in mij? Tja, nou, misschien.
Heus, ik weet het niet. We zullen het wel zien."
De gelatenheid waarvan Roald Dahl (1916-1990) getuigt in dit late vers contrasteert met het enthoesiasme waarmee zijn erven en illustrator Quentin Blake zijn werk en roem blijven uitdragen. In Dahl zitten duidelijk nog vele boeken, en de nieuwe bundel Rijmen en verzen is alvast een geslaagd initiatief dat de "world's favourite children's author" alle eer aandoet. Ook Blake komt er heel waardig uit, in hoe hij de rode loper uitrolt voor een bont gezelschap aan illustratoren.
In Rijmen en verzen worden gedichten en liedjes verzameld uit de bekende kinderboeken van Roald Dahl, aangevuld met zeven langere gedichten uit zijn dichtbundels en elf nooit eerder gepubliceerde verzen. Het vijftigtal teksten werd in zeven secties ondergebracht die de bekende onderwerpen …
Lees verder
Rijmen en verzen
"Maar deze bofferd is grijs en der dagen zat,
soms beeft zijn schrijfhand op het tafelblad.
Zit er nog een boek in mij? Tja, nou, misschien.
Heus, ik weet het niet. We zullen het wel zien."
De gelatenheid waarvan Roald Dahl (1916-1990) getuigt in dit late vers contrasteert met het enthoesiasme waarmee zijn erven en illustrator Quentin Blake zijn werk en roem blijven uitdragen. In Dahl zitten duidelijk nog vele boeken, en de nieuwe bundel Rijmen en verzen is alvast een geslaagd initiatief dat de "world's favourite children's author" alle eer aandoet. Ook Blake komt er heel waardig uit, in hoe hij de rode loper uitrolt voor een bont gezelschap aan illustratoren.
In Rijmen en verzen worden gedichten en liedjes verzameld uit de bekende kinderboeken van Roald Dahl, aangevuld met zeven langere gedichten uit zijn dichtbundels en elf nooit eerder gepubliceerde verzen. Het vijftigtal teksten werd in zeven secties ondergebracht die de bekende onderwerpen en fascinaties van Dahl weerspiegelen: 'goed gedrag' (niet goed dus...), 'vreemde wezens' (slobbers, drochen, lieve schepsels...), 'giftige drankjes' (toverdrankjes of de laxeermiddelen van oma...) etc. Voor elke sectie maakte Quentin Blake telkens inleidende tekeningen in zijn typische losse en sobere, maar trefzekere stijl. De gedichten zelf werden door verschillende illustratoren van beelden voorzien. De een verzorgt een enkele prent, de andere illustreert meerdere gedichten. Hoewel sprake van een internationale keur overweegt duidelijk de Angelsaksische inbreng, met grote namen als John Lawrence, Babette Cole, Lauren Child, Helen Oxenbury, Tony Ross, David McKee etc. Op enkele na, is van al deze tekenaars werk voorhanden in het Nederlands.
Met liefst 19 verzen zijn de Sjakie-boeken en De reuzenperzik sterk vertegenwoordigd in deze bundel. Dat mag niet verwonderen, gezien de uitstekende vermenging van taalplasticiteit en verhalend vermogen die deze verzen vertonen. Zelfs wie de originele boeken niet gelezen heeft, wat toch nodig is om de gedichten helemaal te begrijpen, beleeft voldoende plezier aan deze teksten. In 'Het lied van de duizendpoot' uit De reuzenperzik bv. wordt ? althans in de Nederlandse vertaling ? zelfs niet eens verwezen naar de delicieuze perzik, en kan je, als je het boek niet hebt gelezen, niet ten volle begrijpen waarom de duizendpoot zo'n groot aantal voze hapjes opsomt. De fantasie en het taalspel in die opsomming compenseert dat gebrek echter volledig, en de leuke tekeningen van Joel Stewart, die enkele van die vieze maaltijden lekker smeuïg en detailrijk uitbeeldt, dragen daar nog toe bij. Ook bij een ander lied uit De reuzenperzik, 'Niemand weet wat we zullen zien', dragen de grappige, overvolle tekeningen van Emma Chichester Clark bij tot de zelfstandigheid van het vers. Idem dito, met dank aan Mini Grey en Posy Simmonds, voor de bekende vier liederen over de falende compagnons van Sjakie in de chocoladefabriek.
Toch blijven er in deze verzen zinssnedes over die onbegrijpelijk blijven, en van enkele andere gedichten kan je stellen dat ze niet veel voorstellen buiten de context van het oorspronkelijke boek. Het lijkt erop dat Rijmen en verzen zich richt op lezers die ingewijd zijn in het werk van Dahl (en de Dahl erven lijken ervan uit te gaan dat ieder kind dat is). De onbegrijpelijke passages en de mindere verzen contrasteren natuurlijk sterk met de schitterende, op zichzelf staande langere gedichten uit Rotbeesten, Gruwelijke rijmen en Rijmsoep: de onversaagde rotbeesten zoals de miereneter en het buikenbeest, en de heerlijk subversieve variaties op bekende sprookjes ('Goudhaartje', 'Sneeuwwitje', 'De schildpad en de haas'). De elf nooit eerdere gepubliceerde verzen kun je niet echt onmisbaar noemen, al zit er wel een mooi antwoord bij voor kinderen die brieven schreven aan Dahl (de eindregels werden hierboven geciteerd).
Met die zeven selecties uit Dahls dichtbundels werpt zich nog een andere vergelijking op: die tussen Quentin Blake en de andere illustratoren in Rijmen en verzen. In de dichtbundels, alle drie uitgekomen in de jaren '80, bewees Blake nog eens dat hij de ultieme illustrator is van Dahls werk. Hij verzorgde een groot aantal groezelige prenten die perfect de grappige gruwel van Dahl wisten te vatten. In Rijmen en verzen sluiten Tony Ross, Joann Sfar en Neal Layton aan bij de illustraties van Blake. Zij hoeven hun eigen stijl geen geweld aan te doen om een vergelijkbaar effect te bekomen. Tegenover deze sloddervossen staan de verfijnde en esthetiserende prenten van Axel Scheffler en Bee Wiley. Hun aanpak werkt minder goed. Axel Scheffler illustreert 'De schildpad en de haas' uit Rijmsoep en selecteert min of meer dezelfde scènes als Blake deed. In zijn verzorgde prenten weet Scheffler echter niet dezelfde guitigheid en sluwheid te leggen. Uiteindelijk verzacht hij daarmee de subversieve strekking van de tekst. Bee Wiley brengt spectaculaire kleurenexplosies bij twee verzen uit 'De heksen', maar verder bewerkstelligen deze prenten bijzonder weinig en vatten ze de kwaadaardigheid van de heksen niet. Deze esthetiserende benaderingen lijken aan te tonen dat enkel een losse en scherpe pen à la Blake werkt bij de verzen van Dahl.
Toch kan het ook anders. Vele illustratoren in deze bundel hanteren een bewerkelijke stijl, maar weten toch veel effect te ressorteren door zich op een bepaald aspect van Dahls verzen te concentreren. Chris Wormell en William Joyce brengen uiterst verzorgde schilderijen van dieren. Zij weten er de karakteristieken van zo goed uit te beelden, dat zij de liefde van Dahl voor deze ondeugende wezens vertolken. Wormell brengt fantastische slobbers, je ziet ze "soppend in de sloeriblubber / modd'rend in de grobbepol". In 'De pad en de slak' (uit Rotbeesten) brengt hij een eresaluut aan Quentin Blake: net als Scheffler illustreert hij ongeveer dezelfde scènes, maar Wormell weet wel, ondanks zijn totaal andere stijl, hetzelfde effect te creëren als Blake. William Joyce illustreert 'De miereneter' (ook uit Rotbeesten) en is verantwoordelijk voor de mooiste prent in deze bundel: de miereneter die tante Myra opslokt. Wonderlijk hoe Joyce de muil en slurf van de miereneter accentueert, heerlijk hoe hij het contrast tussen de stijfdeftige tante en het schalkse beest evoceert.
Een andere benadering, die ook goed werkt, is de combinatie van humor en vervreemding. John Lawrence wendt zijn vertrouwde graveertechniek aan om een prachtige prent van vreemd dierengedrag te maken. De prent bevreemt omdat ze zo uit de 19e eeuw lijkt te komen. Opvallend is dat Lawrence situaties uitbeeldt die niet eens in het gedicht van Dahl, een versje uit De reuzenperzik, worden vermeld. De enige andere illustrator die dat aandurft is Mini Grey, die voor een heleboel prenten zorgt in een opvallende, detailrijke stijl met ongewone beelden en perspectieven. In principe zou ook Lauren Child hier thuishoren, maar in haar illustraties bij 'Goudhaartje en de drie beren' en 'Jacobien Jetje van Swieten' haalt zij niet haar gebruikelijke niveau.
Ten slotte een speciale vermelding voor Alexis Deacon, de enige tekenaar die de humor weglaat. Hij illustreert het lange lied uit De reuzenperzik waarin James de reuzeninsecten voorstelt aan het New Yorkse publiek (wederom informatie die je moet putten uit het originele boek, wat je ook in staat stelt te begrijpen waarom politie- en brandweermannen de lofrede van James onderbreken). Deacon tekent James op heel ouderwetse wijze als zachte, sympathieke knul. De insecten daarentegen tekent hij min of meer natuurgetrouw, met soms een antropomorfisch detail (de worm draagt een bril, de sprinkhaan een stijf vest). De combinatie werkt bevreemdend, maar omwille van het innige contact tussen James en de dieren ook heel warm en overtuigend. Vergeleken met vroegere illustraties, in boek en film, bij De reuzenperzik, verzaakt Deacon aan de humor en concentreert hij zich volledig op de tederheid van Dahls verhaal. [Chris Bulcaen]
Verberg tekst